Artikel 1:88 BW houdt de gemoederen bezig: uit de rechtspraak blijkt meer en meer in welke gevallen de toestemming van de andere echtgenoot noodzakelijk is voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen.
In de bancaire praktijk doet bovenstaand vraagstuk zich vooral voor bij borgtochten.
In het arrest van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3606) heeft de Hoge Raad artikel 1:88 BW verder ingekleed. De Hoge Raad overwoog:
“Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen en in het licht van bedoelde stellingen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk hoe het Hof tot het oordeel is gekomen dat het aangaan van het overbruggingskrediet behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf plachten te worden verricht. Deze stelling komen immers erop neer dat – anders dan de bestaande kredietverlening (waaronder de door ING beschikbaar gestelde seizoensfaciliteit) – het overbruggingskrediet ertoe strekte de onderneming in staat te stellen op zeer korte termijn extern kapitaal aan te trekken, terwijl zonder dit externe kapitaal de beëindiging van de kredietrelatie en het faillissement van de onderneming aanstaande waren. De omstandigheid dat het overeengekomen overbruggingskrediet mede ertoe strekt de onderneming in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening nog gedurende die te overbruggen periode voort te zetten, ontneemt aan deze rechtshandeling niet haar uitzonderlijke – met de acuut dreigende discontinuïteit van de onderneming samenhangende – karakter.”.
Het advies is duidelijk: draag er zorg voor dat de borg de toestemming van de echtgenoot krijgt!